Telkens wanneer ik vertel dat ik van plan ben naar Santiago de Compostella te lopen, zie ik dezelfde blik verschijnen: eerst verrassing, dan nieuwsgierigheid, en uiteindelijk volgt steevast die ene vraag — “Waarom?
Het is een logische vraag. Zo’n pelgrimstocht klinkt voor velen als iets groots, iets wat je doet met een diepere reden. Een zoektocht naar zingeving, naar jezelf, naar God misschien. Of een teken dat je midden in een persoonlijke crisis zit, een midlife-moment, een herijking van het leven.

Mijn antwoord is vaak eenvoudiger dan mensen verwachten: omdat het me gewoon leuk lijkt.
Niet omdat ik mezelf verloren ben en terug moet vinden. Niet omdat ik op zoek ben naar spiritueel ontwaken of een stem uit het hogere. En voor zover ik weet, zit ik niet in een existentiële crisis. Er is geen filmisch keerpunt in mijn leven geweest dat me plots op dit pad zette. Geen dramatische wending, geen burn-out, geen alles-overhoop-halen-moment.

Het idee om naar Santiago te lopen… het klikt gewoon. Het raakt iets in mij dat ik moeilijk onder woorden kan brengen. Alsof het ergens al lang op me lag te wachten. En tegelijkertijd voelt het niet als een besluit vol gewichtige symboliek, maar als een impuls die zich telkens opnieuw bevestigt.

Toch is het beslist geen spontane bevlieging. Het is een idee dat blijft hangen, dat telkens terugkeert. Hoe meer ik me erin verdiep, hoe meer het me fascineert. Dagenlang, wekenlang, misschien zelfs maandenlang onderweg zijn – met alleen mijn rugzak, mijn voeten en de weg. Het klinkt als een avontuur, maar ook als een confrontatie. Een uitdaging die niet alleen fysiek, maar vooral mentaal iets van me zal vragen.

Want laten we eerlijk zijn: ik verwacht niet dat het alleen maar idyllisch zal zijn. De kans is groot dat ik mezelf onderweg vaak zal tegenkomen. Misschien wel dagelijks. Er zullen dagen zijn waarop alles pijn doet, waarop de regen met bakken uit de lucht komt, waarop ik mezelf afvraag waar ik in hemelsnaam aan begonnen ben. Dagen waarop ik het even niet meer zie zitten, waarop de vermoeidheid alles overneemt, waarop ik heimwee voel naar comfort, naar zekerheid, naar voorspelbaarheid.

En toch… juist dát aspect – dat onbekende, dat onzekere – is misschien wel de reden dat ik dit zo graag wil doen. Het idee dat ik nu nog niet weet waar ik zal slapen, wat ik zal eten, wie ik zal ontmoeten – dat is spannend, ja, maar ook ongelofelijk bevrijdend.
Geen agenda. Geen overvolle planning. Geen dagelijkse sleur. Geen deadlines, geen to-do-lijsten, geen werktekeningen, geen hout. Alleen het ritme van mijn eigen stappen, de wind, de zon, de regen, de stilte. Alleen wat ik echt nodig heb, fysiek en mentaal, in één rugzak. En verder: zien wat er komt.

Misschien is dat dan toch mijn antwoord, of althans een poging daartoe: ik ben nieuwsgierig. Nieuwsgierig naar wat er gebeurt als ik uit mijn vaste kaders stap. Nieuwsgierig naar wie ik ben als ik niets hoef te regelen, niets hoef vast te houden, niets hoef te presteren. Naar hoe ik omga met vermoeidheid, met twijfel, met ongemak. Maar ook met vrijheid, met onverwachte ontmoetingen, met eenvoud.

Wat gebeurt er met mij als ik de controle loslaat en me overgeef aan de dag? Als ik de richting laat bepalen door een schelp op een paal, een voetstap in het zand, een gesprek met een onbekende?

Misschien wil ik geen antwoorden vinden onderweg. Misschien wil ik alleen maar leren om betere vragen te stellen. Of misschien is zelfs dat al te veel gezegd. Misschien wil ik gewoon zijn. Onderweg zijn. Voelen. Ademen. Lopen. Kijken. Ontvangen wat zich aandient, zonder het meteen te hoeven begrijpen.

En dat – gek genoeg – lijkt me gewoon ongelooflijk mooi.